Op LinkedIn had ik een discussie gestart bij de groep Iedereen Elke Dag Plezier (IEPD). De discussie ging over welke belemmerende taal mensen uit het woordenboek willen schrappen. Mijn intentie was om mensen meer bewust te maken van de taal die ze gebruiken. Zolang wij (dus inclusief ikzelf) onze taal voorzien van belemmerende woorden dan beperken wij hierdoor ons geluk. Dit gebeurt onbewust, als een ingesleten gewoonte.
Wat is belemmerende taal?
Voor mij zijn dat woorden die je gebruikt waardoor je je eigen kracht of die van anderen beperkt. Het gaat hier om taal die je niet alleen verbaal maar ook in je denken gebruikt: je innerlijke dialoog. Deze taal beïnvloedt hoe je je voelt en hoe je in het leven staat. Zeg eens de volgende zin hardop tegen je zelf: ‘Vandaag moet ik weer naar die lastige klant toe’. Je merkt dat deze zin een negatieve lading heeft. Hoe komt dat? De woorden ‘moet’, ‘weer’, ‘die’, ‘lastige’ impliceren dat je er geen zin in hebt. Spreek je deze zin vervolgens hardop uit naar anderen dan heeft dat eenzelfde effect op hen.
Hoe taal werkt
Hoe gaat dat in zijn werk? Ons brein werkt associatief. Aan woorden zitten beelden, geluiden, gevoelens, geuren en smaken vast die een woord zijn betekenis geeft. Paul Liekens verwoordt dat mooi in zijn boek ‘gevangen in de taal’: ‘Woorden zijn als vislijnen en aan het eind van elke lijn hangt een vis die een bepaalde stemming vertegenwoordigt. Door dezelfde lijn worden bij verschillende personen soms heel andere vissen opgehaald.’
Als ik iets moet, wil ik het dan ook zelf?
Spreek hardop de volgende twee zinnen uit: ‘ik moet het huis schoonmaken’ of ‘ik wil het huis schoonmaken’. Wat roept dit bij je op? Met ‘moet’ impliceer je dat er iemand anders is die dit van jou verlangt. Net als vroeger toen je vader of moeder zei: ‘Je moet je kamer schoonmaken!’. Je voelt druk van buiten jezelf om iets te doen. Het lijkt alsof er geen keuze meer is. Als iets moet, dan moet het. Bij het coachen valt mij op dat mensen vaak van alles moeten. ‘Moeten’ wordt gebruikt om zichzelf onder druk te zetten, wat uiteindelijk vooral stress oplevert (van mijn baas moet ik…).
Neem vanaf nu het heft in eigen handen en transformeer ieder ‘moeten’ in een ‘willen’. Als je ‘willen’ gebruikt doe je een beroep op je motivatie van binnenuit. ‘Willen’ komt uit jezelf, uit je hart en is verbonden met je diepere doel/verlangens. Trans-formeren doe je door je steeds bewust af te vragen: wat bereik ik hiermee? Of welk voordeel levert mij dit op? Een voorbeeld: wat bereik ik voor mezelf als ik het huis schoonmaak? Als het huis schoon is dan geeft dat mij een opgeruimd gevoel. Als dat is wat je graag wil bereiken zeg dan tegen jezelf: ik wil het huis schoon-maken. Je gaat dan met meer plezier schoonmaken met als resultaat een schoner huis, immers: je doet het omdat je het zelf wilt in plaats van dat je het van een ander moet.
Als ik het ga proberen, ga ik het dan echt doen?
‘Proberen’ wordt vaak gebruikt als mensen niet zeker zijn of een actie gaat lukken. Zo stelde ik de vraag in een gesprek met een coachee die het lastig vindt om voor een groep te presenteren: ‘dus je gaat de komen-de week een presentatie geven aan je team?’, waarop hij antwoordde ‘ja, dat ga ik proberen…’. ‘Proberen’ duidt erop dat er nog geen 100% commitment is: Je zegt toch immers ook niet: ‘ik ga proberen om bood-schappen te doen’. Proberen is ingecalculeerde onze-kerheid. Je bouwt als het ware op onbewust niveau een ontsnappingsmogelijkheid in om het niet te hoeven doen. Je onbewuste houdt hier dan vervolgens rekening mee en zal dit risico incalculeren. Met als gevolg dat de kans van slagen kleiner wordt. Dit doet mij trouwens denken aan een sketch van Herman Finkers. In de sketch staat hij op het punt om te gaan trouwen. De pastoor vraagt: Wilt u deze vrouw trouwen? Waarop hij antwoord: Laten we het maar proberen. Nee meneer u moet ja zeggen. Oké…. Ja, laten we het maar probe-ren. Heel komisch, omdat je weet dat je niet met iemand probeert te trouwen. Het is een kwestie van kiezen: ik doe het of ik doe niet. Dus vanaf nu weg met het woord ‘proberen’. Vanaf nu gewoon doen! (Of niet doen).
Be careful what you wish for, it might just come true.
Ik hoorde van iemand dat ze net een nieuwe auto had gekocht. Ze had een goede deal gemaakt op basis van haar oude, in te ruilen, auto. Een dag voordat ze de nieuwe auto ging ophalen, ging ze nog even bood-schappen halen met haar oude auto. Als ik nu maar niet een ongeluk krijg, dacht ze, terwijl ze reed. Bij een stoplicht remde haar voorganger plotseling en zij reed er achterop. Zij kwam gelukkig met de schrik vrij. De auto was echter niet veel meer waard.
Als je niet aan iets wilt denken dan denk je er juist aan en zorg je dat de kans groter wordt dat dat juist gaat gebeuren. Als ik zeg, denk niet aan een roze olifant, waar denk je dan aan? Kinderen zijn goede coaches om je te helpen om het woord ‘niet’ minder vaak te ge-bruiken: Pas op, niet met modder aan je schoenen door het huis lopen! Je kind zal denken: ‘dat is een goed idee!’
Met ‘,maar’ scheid ik zaken en met ‘en’ verbind ik ze.
Met het woord ‘maar,’ scheid je zinnen, terwijl je met ‘en’ zinnen aan elkaar verbindt. Met ‘maar,’ ga je voorbij aan de mening van de ander ten gunste van die van je zelf. Het is een vorm van kritiek geven en dat is wat de meeste mensen niet prettig vinden. Stel je partner vraagt: ‘Zullen we gaan wandelen’ en je antwoord met: wandelen?, maar dan wil ik wel naar het bos. Op de ander komt het dan over alsof je haar voorstel niet hebt gehoord en afwijst. Zonder ‘,maar’ klinkt het als volgt: wandelen? en dan wil ik wel naar het bos! Door ‘en’ te gebruiken voeg je iets toe aan de ander: je verbindt het voorstel van haar met het voorstel van jezelf. Ook in de theatersport is dit een belangrijk principe: altijd ‘ja’ zeggen tegen het voor-stel van een ander. Door ‘ja’ te zeggen gaat het verhaal verder, door ‘nee’ te zeggen stopt het verhaal.
Met ‘toch?’ maak ik mij afhankelijk.
Een consultant heeft een schitterende presentatie gemaakt voor een klant. Hij laat de presentatie zien aan een collega en zegt: ‘met dit verhaal zal ik de mensen inspireren, toch? Door het gebruik van dit laatste woord klinkt er onzekerheid door. Bovendien maakt hij zich nu afhankelijk van de mening van de ander. Eigenlijk vraagt hij bevestiging of erkenning van de andere persoon. Hij hoopt dat de ander zegt: ‘Ja’. Echter wat gebeurt er als de ander ‘nee’ zegt? Is de presentatie dan niet meer schitterend? Het is beter om i.p.v. gebruik van het woord ‘toch’, duidelijke feedback te vragen aan de ander. In het voorbeeld: Zou je me willen helpen om het verhaal beter te maken door mij je feedback te geven?
Met verkleinwoorden, verklein ik mezelf.
In een coachgesprek vroeg ik ‘Wat is je droom? De coachee vertelde dat hij naast zijn baan bij zijn werkgever een eigen bedrijfje had gestart. Vind je je eigen bedrijf niet belangrijk? Als je je bedrijf taal-technisch al verkleint, dan zal het ook wel altijd zo blijven.
Het valt mij op dat mensen vaak verkleinwoorden gebruiken als ze zich bescheiden (klein) opstellen. Het effect is dat wat ze zeggen zo klein wordt dat het bij hun gesprekpartner niet meer opvalt. Je hoeft nou ook weer niet in superlatieven te praten (vaak, veel, meest), maak jezelf echter ook niet kleiner.
Door gebruik van generalisaties vergroot ik mijn negatieve gedachten.
Generalisaties worden gebruikt om negatieve gedach-ten verder uit te vergroten. Niemand mag mij, ik doe nooit iets goed, iedereen heeft het gezellig, jij komt ook altijd te laat. Deze woorden zijn te absoluut om waar te zijn. Bijvoorbeeld jij komt ook altijd te laat, impliceert dat die ander al zijn hele leven vanaf zijn geboorte te laat kwam. Deze woorden helpen vooral om in de put te blijven zitten of om te bevestigen dat je een pechvogel bent: ‘het zit mij nooit mee’ of ‘dit overkomt mij nou altijd’.
Generalisaties worden ook vaak gebruik om een ander te overtuigen. Bijvoorbeeld: ‘dit geldt voor alle klanten’ of ‘iedereen deelt deze mening’. Wat helpt, is om bij generalisaties te onderzoeken of ze waar zijn. Dit doe je door ze specifiek te maken. Bijvoorbeeld als iemand zegt ‘iedereen’, dan vraag je ‘wie bedoel je precies?’ Of als iemand zegt ‘altijd’ dan kun je dit uitdagen door te vragen: ‘altijd?!’ Of je noemt een tegenvoorbeeld waar het niet klopt: ‘In Nederland regent het altijd’. Antwoord: ‘Afgelopen weekend liep ik nog in de zon’.
Met ‘nog’ zorg ik dat ik ‘het’ ga krijgen.
Laatst kwam ik iemand op kantoor tegen die tegen mij zei: ‘Het heerst wel!, gelukkig heb ik de griep nog niet gekregen’. Een paar dagen later was hij ziek vanwege de griep. Er zit een groot verschil tussen ‘ik heb de griep niet gekregen’ of ‘ik heb de griep nog niet gekregen’. Het woord ‘nog’ is een impliciete boodschap aan het onbewuste: ik heb de griep nog niet gekregen, maar zal deze wel in de toekomst krijgen. Wellicht is in dit geval het woordje ‘nog’ schadelijker dan het virus zelf. Dus pas op met deze impliciete boodschap aan je onbewuste.
Door ‘had ik maar…’ lijd ik meer
Als iemand zucht: ‘Had ik maar eerder dit of dat gedaan’ dan drukt deze persoon spijt uit. Aan spijt zit een gevoel van verdriet vast: je hebt iets niet gekregen of een behoefte is niet bevredigd. Vraag je echter af of die gedachte je nu, op dit moment, helpt. Je hebt nu het gevoel van verdriet of spijt, je kunt er echter ook niets meer aan doen. Verdriet hoort bij afscheid nemen en loslaten. Het is een signaal: het wordt tijd om los te laten en door te gaan in plaats van vast te houden. Bedenk een manier om het los en achter je te laten, zodat je je energie weer kunt richten en besteden aan het heden en de toekomst. Dit kun je doen door het gevoel van spijt nog éénmaal helemaal toe te laten, het te bedanken en het vervolgens los te laten. Je er tegen verzetten zal niet helpen. Hierdoor zal het alleen maar groeien.
Tot slot
Naast de genoemde belemmeringen in taal zullen er vast nog wel meer zijn. De genoemde zijn degenen die ik zelf vaak tegenkom. Wellicht weet jij er nog andere, laat me deze dan weten. In dit artikel ben ik alleen op de woorden, de taal ingegaan. Natuurlijk zijn de manier waarop je woorden of zinnen uitspreekt, de intonatie en de gebaren die je erbij maakt ook van belang. Indien dit artikel je interesse heeft gewekt, kun je meer inspiratie vinden in de boeken ‘Words that change minds’ van Shelle Charvet, ‘The structur of magic: A book about language and therapy’ van Richard Bandler en John Grinder of ‘Gevangen in taal’ van Paul Liekens.
Het is fijn dat wij voor onze communicatie over taal beschikken. Taal kan echter ook een onnodige ballast zijn die beperkend is voor je potentieel. Ik hoop dat je door dit artikel wat meer inzicht hebt gekregen hoe dit werkt en wat je daaraan kunt doen.